‘Een lichaam’ impliceert dat het kan gaan om eender welk lichaam, en toont onmiddellijk zowel het persoonlijke als het inclusieve karakter van de bundel. In het ‘dragen’ zit zowel een tederheid als een overgave, die ook beangstigend kan zijn – je kunt jezelf dragen, je kunt jezelf laten dragen, of je kunt iets of iemand anders dragen, en dat houdt in dat je controle loslaat. ‘Dragen’ betekent ook altijd ‘aanraken’. Tegelijkertijd kan dat ‘dragen’ een vorm van overleven inhouden: een lichaam wordt ergens doorheen gedragen, in een beweging door de wereld, door een maatschappij, door systemen, en wordt door die systemen beïnvloed, besmeurd en eventueel besmet – soms tegen wil en dank. Een lichaam dat de norm niet bevestigt, is een gevaarlijk lichaam, en wordt daarom vaak naar de marge gedwongen.
De beweging die volgens Hannah Chris de meest levensvatbare is, is de beweging naar de tederheid van het dragen, de vloeibaarheid en kwetsbaarheid daarin. De beweging die alle lagen van een lichaam afpelt tot de kern, zodat er van de ene kern tot de ander, een verbinding kan ontstaan – een verbinding van erotische, seksuele, relationele of maatschappelijke aard. Het protest zit in het niet-hiërarchische, in de radicale gelijkheid van lichamen. En dat maakt hun poëzie onvermijdelijk politiek.
Het eerste gedicht begint met ‘een nieuw woord gevonden / dat een steen verteert’. Voor Hannah Chris blijkt poëzie de plek waar hen het best in staat is om echt te luisteren naar de vorm die de taal werkelijk wil aannemen. In de ruimte die de poëzie schept, zitten er mogelijkheden die de meerderheid van de mensen ondenkbaar acht. Het was niet van bij aanvang duidelijk of ‘een lichaam dragen’ een roman of een dichtbundel zou worden, maar in de poëzie zijn er minder spelregels, wat hen in staat stelt om in die vrijheid heel veel te bevragen, en in de persoonlijke en politieke beweging van de taal een verbinding aan te gaan met de lezer.
Hen beschrijft het als volgt: ‘Mijn poëzie vertrekt uit een verlangen naar een staat van zijn waarin het lichaam op een poreuze manier in het landschap kan bestaan en aangeraakt kan worden’. De bundel is een onderzoek naar de manier waarop de poëzie zelf dat landschap kan zijn, en of een gedicht voor die aanraking kan zorgen. De gedichten zelf zijn uit aanraking ontstaan, uit beweging, uit mime-oefeningen, en een zoektocht naar het nulpunt van een lichaam, waar het op een authentieke manier kan reageren op onmiddellijke impulsen.
Dat theatrale aspect diept Hannah Chris verder uit door voor een theaterproject met een regisseur samen te werken. Voor een andere performance leert hen van een kunstenaar hoe hen op metaal kan schrijven – de vloeibaarheid van de poëzie wordt zo gecontrasteerd met een harde materie. Hannah Chris wordt blij van het idee dat woorden de kracht zouden hebben om metaal weg te bijten.
Tot slot is de vormgeving het vermelden waard: elke afdeling wordt gescheiden door een cirkeltje, waarin een kleinere cirkel zit. De eerste lijkt op een oog dat naar beneden kijkt. En naarmate de bundel vordert, groeit de pupil en deint uit, tot hij met de cirkel samenvalt, waarna die begint te vervagen. Lomans verwijst daarmee naar een lichaam in het landschap, waarna het lichaam met het landschap samenvalt en onzichtbaar wordt. Alle grenzen vervagen. Alles vloeit en vervloeit. Aan het einde van de bundel ben je gedragen, en wil je anderen dragen, bijvoorbeeld door ze deze bundel aan te raden.
Hans Depelchin